oeverlopers

Een heel erg gele vogel

Aan de voormalige Grift zat ik weer eens naar iets te kijken dat ik niet thuis kon brengen: een steltlopertje met veel wit onder de vleugels. Kleine plevier? Oeverloper? Op de landweg achter me klonk het geluid van een naderende fiets. Rammelend spatbord. Geknars. Iemand stopte vlak achter me. Het was een vrouw van een jaar of vijfenveertig met een krappe hoofddoek om. Te krap. Voorbode van de wanhoop. Ze zette haar fiets op de standaard en vroeg of ik verstand had van vogels. Mijn antwoord deed de waarheid geen geweld aan, maar dit schokte haar vertrouwen niet. "Het zit zo, ik heb hier vorige week een gele vogel gezien, een heel erg gele vogel. Ik moest denken aan een klauwier, maar dan in het geel."

Ze was dus geen volbloed leek. Ongevogelden kennen geen klauwier. Ze droeg een klein goedkoop verrekijkertje om de hals, een verschoten geelgroen T-shirt en een armoedige broek. Het hoofddoekje liet een deel van nek en achterhoofd vrij en ik zag dat ze kaal was. Geschrokken wendde ik mij af en zocht het steltlopertje weer op. "Een gele vogel die lijkt op een klauwier?" vatte ik samen, "dat zou ik niet zo gauw weten. Misschien bij een bepaalde lichtval… ach, was het misschien een geelgors, mevrouw?"
"Nee, die ken ik wel. Een geelgors was het niet. Hij was groter." "Zou het een spotvogel geweest kunnen zijn? Of een fluiter? Een wielewaal?"
"Ook niet. Ik heb mijn hele boekje doorgenomen, maar niks gevonden." Na een korte stilte voegde ze eraan toe: "Ik kom hier de laatste tijd wel vaker. Ik woon in Wageningen. Met de fiets haal ik het hier net. Ik ben gauw moe. Bestraald. Om eens aan wat anders te denken ga ik tegenwoordig de natuur in."

"Wat voor vogelgids heeft u eigenlijk?" vroeg ik haar. "Och, het is maar een dun boekje. Geen echte vogelgids." "Eigenlijk zou u een goede gids moeten kopen. Die van de ANWB is geweldig." Ik flapte het eruit. Meteen daarna kon ik mezelf wel voor de kop slaan. Stomme opmerking. Die vrouw had niet eens geld genoeg om zich goed te kleden. Ze reed heus niet voor haar lol op een gammel rijwiel met roestige trappers. "Nou dan ga ik maar weer eens," zei ze. "Bedankt voor het gesprek." Ze klepperde weg. Ik liet mijn kijker zakken. Weet u wat de ellende met mij is? Ik moet zelf geholpen worden. De andere patiënten hebben niks aan mij. Thuis vond ik geen enkel alternatief voor de gele klauwier. Ook het steltlopertje bleef in nevelen gehuld.


                  Hans Dorrestijn


eerder gepubliceerd in het tijdschrift VOGELS 04/09*43